-
1 sluiten
2 [opbergen, wegsluiten] lock up/away3 [buiten-/uitsluiten] lock out, close off4 [plaatsen zonder tussenruimte] close6 [beëindigen] close, conclude7 [verbieden] close8 [handel] [opmaken] close♦voorbeelden:het raam sluiten • shut/close the windowde winkel/zaak sluiten • 〈 in het bijzonder voorgoed〉 close (the shop) down; 〈 ook 's avonds〉 shut up shopvriendschap sluiten (met) • make friends (with)de rij sluiten • bring up the rear3 [goed geheel vormen] fit4 [afsluiten] lock up5 [ten einde lopen] close6 [als einduitkomst hebben] balance7 [gelijke eindcijfers aan debet- en creditzijde vertonen] balance♦voorbeelden:dinsdagmiddag zijn alle winkels gesloten • it's early closing day on Tuesdaydie redenering sluit niet • that argument doesn't hold (water)de begroting sluitend maken • balance the budgetIII 〈wederkerend werkwoord; zich sluiten〉♦voorbeelden: -
2 de winkel/zaak sluiten
de winkel/zaak sluitenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de winkel/zaak sluiten
-
3 close up
n. een foto van dichtbij,close up--------v. sluiten; de openingen verkleinen,aaneensluiten[ klooz up]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afsluiten ⇒ blokkeren, sluiten♦voorbeelden: -
4 dichtmachen
-
5 boutique
boutique [boetiek]〈v.〉3 modehuis4 koopwaar♦voorbeelden:tenir boutique • een zaak hebbenf1) boetiek, kledingzaak2) winkel, modehuis3) koopwaar4) specialisme -
6 call it a day
de dag eindigen,de winkel sluiten, naar huis gaan, naar bed gaan -
7 close up shop
-
8 fermer boutique
fermer boutique -
9 den Laden dichtmachen
-
10 shut
adj. dicht--------v. sluiten, op slot doen; dichtdoen; dicht maken; dichtdoen ("een oogje dichtdoen"); sluiten (oren)shut1[ sjut] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:————————shut21 sluiten ⇒ dichtgaan, dichtslaan/klappen; 〈 figuurlijk〉 stopgezet worden 〈 bijvoorbeeld bedrijf〉, dicht/toe zijn♦voorbeelden:the door shuts badly • de deur sluit niet goedthe factory shuts down for a fortnight this summer • de fabriek gaat van de zomer twee weken dichtthe door shuts to • de deur gaat helemaal dicht→ shut up shut up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 sluiten ⇒ dichtdoen, dichtslaan/klappen/draaien♦voorbeelden:shut one's eyes/ears/mind to something • iets niet willen zien/horen/wetenshut in by mountains • door bergen ingeslotenshut off the water/gas • het water/gas afsluitenlive shut off from society • van de maatschappij afgezonderd levenshut the door to • de deur (pot)dicht doenshut out of • de toegang ontzeggen totshut someone into a room • iemand in een kamer opsluiten→ shut up shut up/ -
11 shut up
zijn mond houden, iemand het zwijgen opleggen; opsluitenshut up♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opsluiten ⇒ achter slot en grendel zetten, opbergen♦voorbeelden:shut up shop • de zaak sluiten -
12 shop
n. winkel; atelier; zaak; beroep--------v. boodschappen doen; winkels bekijken; verklikken, informatie doorgeven (spreektaal)shop1[ sjop]♦voorbeelden:¶ closed shop • closed shop 〈(principe van) onderneming waarin lidmaatschap van vakbond verplicht is voor alle werknemers〉〈 slang〉 all over the shop • door elkaar, her en der→ wrong wrong/1 werk ⇒ zaken, beroep♦voorbeelden:1 close/shut up shop • de zaak sluiten/opdoekenkeep shop • op de zaak passenset up shop • een zaak opzettentalk shop • over zaken/het vak praten————————shop2〈 shopped〉1 winkelen♦voorbeelden:shop around • rondkijken, zich oriënteren (alvorens te kopen) 〈 ook figuurlijk〉shop for a dress • op een jurk uitgaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 passen
1 [nauwkeurig sluiten] fit5 [schikken] suit6 [+ op] [letten (op), (ervoor) waken] look after, take care of7 [kaartspel] pass♦voorbeelden:ik moest wel vier keer komen passen • I had to go for four fittingshet past precies • it fits like a glovedeze broek past je slecht • these trousers are a bad fitdeze sleutel past op de meeste sloten • this key fits most locksik zoek iets dat hierbij past • I'm looking for something to go with/match thisdie tas past niet bij die jas • that bag doesn't go with that coatze passen goed/slecht bij elkaar • they are well/ill-matchedbij het geheel passen • fit into the picturedat past bij zijn stijl • that's just his styledie kast zou goed in mijn keuken passen • that cupboard would go well in my kitchenhet past niet in mijn plannen • it doesn't suit my planshet past je slecht/niet dit te doen • it ill befits you to do thisop de winkel passen • look after/mind the shoper goed op passen, goed op iets passen • take good care of, keep an eye onpas op het afstapje/je hoofd • watch/mind the step/your headze zijn oud en wijs genoeg om op zichzelf te kunnen passen • they are old enough to take care of themselvesik pas! • pass!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [nauwkeurig meten] fit2 [precies genoeg betalen] pay with the exact money3 [juist plaatsen] fit4 [kijken of het goed zit] try on♦voorbeelden:met wat passen en meten komen we wel rond • with some juggling we'll managehebt u het niet gepast? • haven't you got the exact change/money?3 iets in/aan elkaar passen • fit in/together
См. также в других словарях:
Fuchs — (s. ⇨ Reineke). 1. Ale Fichse gihn schwer ei s Eisen. (Oberlausitz.) 2. Alle listigen Füchse kommen endlich beym Kirssner in der Beitze zusam. – Petri, II, 6; Simrock, 2888; Körte, 1678; Reinsberg II, 46. Frz.: Enfin les renards se trouvent chez… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon